Wanneer een kind sterft gaat er te veel liefdespotentieel verloren. Nooit zal het dode lichaampje in de grond vermoeid maar toch ook dankbaar de laatste blikken in een met witte waas omrande donkere kamer kunnen richten. Nooit zal er een filosofische terugblik komen op wat was, een door tijdserosie lichtere wederbeleving van voorbije zaken. Herinneringen aan de eerste strelingen van wat een vurige grote liefde werd, aan de dingen die gezegd werden, de kamers waar men lag, de geuren, de stemmen en de gezichten waarvan de details al vergingen. Niks van dat alles, al wat nog zou komen wordt geannuleerd. Een levenslandschap vlakgemaakt.
Ik streel zijn vijfjarige hoofd en ik knijp hem stevig, terwijl hij kijkt naar zingende bonte figuren die op de muur worden geprojecteerd. Hij duwt me zachtjes weg en zegt verveeld “papa”. Te veel kinderen gaan kapot op het kleine scherm dat ik zorgvuldig uit zijn zicht houd, te veel vaders en moeders plengen de soort van tranen die onmogelijk zou moeten zijn. Ik zeg dit noodzakelijkerwijze met banale krachteloze woorden, want over dit leed schrijven, het met anderen delen, is intussen een cliché geworden, een nog slechts minimale verstoring van de dag, van een collectieve kerstsfeer die steeds meer digitale aandacht eist. Er wordt volop gestorven, niet zo ver van hier. Men zou kunnen zeggen dat er altijd gestorven wordt, en dat er op de natuurlijke ouderdomsgevallen na altijd een zeker onrecht in de komst van de dood zit. Maar dit is anders. De dood wordt moedwillig uitgevoerd, uitgepakt als een gecompresseerde file op een harde schijf. Het is een doelgerichte vernietiging, een misdaad tegen alle mensen. Ik zie mannen in pakken met grijze gezichten die waarschuwen dat ze moedwillig iedereen zullen doden. En leiders bij ons die er niks om lijken te geven, hoogstens meesmuilen dat het allemaal erg is, dat sterven, dat we het best wel een beetje kunnen proberen minimaliseren.
We kwamen thuis met kitscherig kerstgerei dat hij van mijn moeder kreeg. Dolenthousiast begint hij het overal te zetten in onze kleine wooneenheid, elke vrije oppervlakte wordt gevuld met protserige kerstsfeer. Er staat nu een afgrijselijke beige engel onder een glazen stolp naast mijn bed. Bijna parallel zie ik een jongen van hooguit zeven jaar hartstochtelijk wenen omdat zijn kamer helemaal in het puin ligt. Er werd een bom op gedropt. Hij moet zich gelukkig wanen nog te leven, aldus sommige commentaren. Er is god noch mens die naar hem lijkt te luisteren, de volwassenen in zijn buurt zijn even onmachtig als hij. Hij is alleen, al wat hij ooit kan liefhebben moet stuk. Hij heeft nu al slechte tanden.
We geloven graag dat al wie hard genoeg werkt ongeacht de vertrekplaats iets van zichzelf kan maken. Dat is helaas ook maar een troostverhaal, maar dat er uit leed en brokstukken heel mooie dingen kunnen ontstaan is ongetwijfeld waar. Maar er kan ook iets fundamenteels, essentieels breken, iets waarvan men nooit terugkomt. Naast de duidelijkheid, de transparante, onmiddellijke gruwel van het bloed van een geliefde dat letterlijk aan iemand kleeft kan de erfenis van geweld een gebrokenheid inluiden die de tijd niet meer heelt. De dichter Paul Celan kwam in 1942 in een nazi-werkkamp terecht. Zijn ouders stierven in hun thuisstad Cernăuți, terwijl hij weg was, zijn vader bezweek aan tyfus, zijn moeder werd doodgeschoten toen ze niet meer kon werken. Hij overleefde, maar hij kon het kamp nooit verlaten, en in 1970 pleegde hij zelfmoord door in de Seine te springen. Hij kon de verwoeste kamers in zijn hoofd niet meer met iets van betekenis vullen, de pijn was te groot geworden. Mijn kind zit met zijn poep in de lucht heen en weer te schudden, de belangrijkste kwestie voor hem vandaag is wat hij op zijn boterhammen wil eten. Ik koester zijn onschuld als een oneindig kostbare diamant.
Het geweld, het bommen droppen op onschuldige mensen moet nu stoppen, en al luistert er niemand meer, toch moeten we dit blijven zeggen. Ik wens iedereen een fijne, lichtrijke feesttijd met zijn geliefden.

