Verscheen in De Morgen op 08/09/2022
Terwijl het klimaat gestaag opwarmt en de energieprijzen de pan uitrijzen is, met een noodwendigheid die enkel door een globale pandemie kan worden doorbroken, het schooljaar weer begonnen. In veel scholen was deze start meteen ook de gelegenheid om alle trips voor het komende jaar aan te kondigen. In veel lagere scholen is het inmiddels een traditie geworden om naast naar het bos of de zee ook een keer naar de boerderij te gaan. Maar is dat nu wel (nog) zo’n goed idee?
Ouders met opgroeiende kinderen worden op een bepaald moment sowieso geconfronteerd met de vraag hoe hun kinderen dieren nog kunnen leren kennen. Wilde dieren zijn in onze streken zo goed als uitgestorven en de meeste dieren in de geografische nabijheid brengen hun leven door in al dan niet comfortabel gevangenschap. Kinderen houden intuïtief van dieren en we zien het als een plus om ze deze dan ook in het echt te laten ervaren.
Aan de andere kant lijken gevangen dieren in de zoo een vreemde les te geven, alsof de natuur er enkel is om door ons getemd en geconsumeerd te worden. De Engelse schrijver John Berger beschreef de zoo-ervaring als kijken naar “iets dat volledig marginaal gemaakt is”, als povere weerspiegelingen van de wilde natuur in een volledig illusoir decor.
Nog een graadje erger wordt het op de (kinder)boerderij. Niet alleen zijn deze dieren niet vrij, ze zouden het zelfs niet kunnen zijn en hun lichamen zijn generaties lang door mensen kunstmatig geselecteerd op bruikbare eigenschappen.
Bovendien zijn de kleine boerderijen die scholen bezoeken vaak een zeer povere weerspiegeling van hoe de meeste boerderijdieren meestal leven. 75 procent van de Belgische melkveebedrijven heeft meer dan zestig koeien en meer dan 50 procent van de kippenbedrijven heeft meer dan zevenduizend dieren. De grimmige realiteit van onze vlees- en zuivelconsumptie heeft niks te maken met de idyllische oorden bevolkt door spelende, dartele dieren die onze kinderen te zien krijgen.
Kinderen tonen waar ons voedsel echt vandaan komt is nochtans een goed idee: het leidt tot meer betrokkenheid over voeding. Boerderijen zijn plekken waar de paradoxen van de moderne consument zichtbaar worden. We geven om dieren, maar we eten ze op (een paradox die bekendstaat als de Peppa Pig-paradox). We willen dat de planeet recupereert, maar we blijven liever blind voor hoe onze dierenconsumptie hiertoe bijdraagt.
Kinderen kunnen zeker iets leren op boerderijen, maar ze moeten dan wel iets echts te zien krijgen, met duiding van de ethische en ecologische gevolgen van industriële boerderijen en de massaslacht, geen poppenkast waarin de realiteit van haar scherpe hoeken wordt ontdaan. De leerkracht kan hier nog zo diens best doen, maar als deze moet optornen tegen het onderricht van boeren die al heel hun leven knokken om hun business levend te houden op hun eigen terrein, is dat een verloren gevecht. Schaf die boerderijklassen dus maar liever af.