Ik herinner me dat ik rond mijn veertiende levensjaar een eerste periode doormaakte waarin ik voortdurend aan het huilen sloeg, deels omdat ik een tiener was en heftige opeenvolgingen van emoties nu eenmaal horen bij de hormonale opstoten in die periode, en deels omdat ik, ik zeg dit terugblikkend gewapend met later verworven kennis, in mijn eerste echt depressieve kuil viel. Weg was het vederlichte karakter van mijn geschrei dat als een korte stortbui zo nu en dan de goudgekleurde zomerlucht van mijn kindertijd tijdelijk krachtig verduisterde.
Mijn moeder vroeg me tussen twee luidruchtige weenuitbarstingen door wat er nu eigenlijk precies scheelde. Ik bekeek met mijn natte ogen haar gezicht waarop intensieve dagcrèmering desondanks de eerste rimpels ontloken. Ze was 39 jaar, even oud als ik nu ben, en werd zelf geplaagd door psychische smarten en pijnen. We zaten in de keuken, ze stak de ene sigaret na de andere op, zolang de bel van de winkel niet ging en ze dus geen lokale middenklassers hoefde te overtuigen dat ze niet zonder een gouden ketting of een ring met briljanten konden had ze tijd. Ze was bij me komen zitten naast de door de nicotine en teer vergeelde muur omdat het hysterische huilen door de langgerekte duur niet meer te negeren viel. Mijn tranen volgden het hobbelige parcours van mijn met puisten bezaaide gezicht tot ze in een aanzwellend plasje voor me op de tafel vielen. Ik voelde me vooral lelijk maar ik vertelde haar dat ik er gewoon niet meer wilde zijn. Alsof er iets gewoon was, aan zo’n verlangen.
“Ach jongen”, zei mijn moeder, en haar duidelijke pijn over die van mij vergrootte het lijden van ons allebei, “daar moeten we toch iets aan doen.” Ik voelde dat ze haar hand misschien op mijn arm of rond mijn schouder wilde leggen, maar hij bleef waar hij was. Ze deed 90 procent van haar handelingen uit angst of uit liefde. Het heeft me lang gekost om die eerste beweegreden te zien, en nog veel langer om die tweede in het oog te krijgen. De elleboog van de arm van de hand met de sigaret lag in een hoek van negentig graden op de tafel, de langste rode wijzer van de zacht tikkende klok van een merk waarvan ik de naam vergat (ik denk misschien Rodania, als die klokken maakten, en anders Seiko of Citizen) tikte een vijftal graden verder weg van de twaalf, het was het eerste halfrond van het uur. Ik haatte mijn leerkracht wiskunde, en ik begreep niks van goniometrie, maar ik wist wel dat het leven een soort van functie was, met altijd één onbekende te veel om tot erg veel zinnige oplossingen te kunnen komen. Die kennis heb ik nooit verloren.
Vijfentwintig jaar later word ik door een man die me niet kent in een besloten groep online een bleitmuil genoemd. Hij vindt mijn gedrag na mijn ontslag blijkbaar niet gracieus en om dat feit te laken drukt hij zich snedig uit met deze omschrijving. Verder wordt er niks gemotiveerd of uitgelegd. Het internet is een soort van oneindige glazen voorkant waarin de algoritmes ons nopen om snel naar steeds een nieuwe plek in deze vitrine te hollen. Men zou ook makkelijk de deur naar de binnenkant kunnen nemen maar die is weinig doorzichtig en complex en dan snapt de meerderheid van de mensen er toch geen hol meer van, en wat heb je daar dan in godsnaam nog aan. Complexiteit laat zich moeilijk verkopen.
Zijn beschrijving is niet complex, maar wel correct, ik ween al bij de allerminste ontroering. Toen mijn lief onlangs volgens haar perfect normaal gedrag vertoonde wanneer ze na drie keer kotsen op het toilet bij een vrij pijnlijke aanval van buikgriep nog steeds op het feestje waar ze mijn moeder voor het eerst ontmoette wilde blijven, was ik zowat de hele 40 kilometers tellende autorit terug naar Gent een slijmerige, huilende blubbermuil. Moest ze zich inhouden om niet te kotsen en ook nog haar lief min of meer bij elkaar houden. Dat zijn dan de goede huilbuien, maar ik stort me uiteraard ook volledig leeg als het niet goed gaat. Soms voelt het leven eenvoudigweg heel zwaar, er gewoon zijn is dan al lastig, en dan komen er wel eens tranen. Ik verkies het dat er niemand is wanneer deze slechte huilbuien komen.
Nochtans kan huilen perfect samengaan met de allergrootste moed. Het is een oud seksistisch cliché dat vrouwen huilen omdat ze zwak zijn en dat mannen door hun sterke aard hun tranen veel beter kunnen verbijten. De redenering lijkt dan niet te zijn dat mannen minder voelen, zelfs conservatief seksisme verlangt niet naar psychopathie, maar dat ze dingen voelen maar dat niet tonen. Het doet me ergens ook denken aan de mentaliteit van één van mijn oma’s, ik heb haar maar twee keer emotie zien tonen, één maal net na het sterven van haar moeder en de andere keer toen haar Yorkshire was verdronken. Ze wilde vooral niemand ten last zijn, geloof ik, hoewel ze er nooit verklaringen over gaf. Mijn andere oma is ongeveer even oud en die zit om de minuut te wenen, dus aan haar generatie ligt het alvast niet, laten we ons hoeden voor dergelijke generalistische clichés.
Maar dus over dat seksistische cliché dat mannen minder huilen dan vrouwen, en dan nog omdat ze sterker zijn. Het is ten eerste een zodanig absurd idee dat mannen sterker zouden zijn dan vrouwen, die letterlijk hun lichaam in twee laten splijten om daar kinderen met kalebasgrote schedels uit de duwen, dat ik er eigenlijk gewoon niet op in wil gaan.Het lijkt me ook een dwaling te zijn dat geen emoties tonen een teken van sterkte is: het is eerder een triest maatschappelijk in veel mensen hun geesten ingebakken dwaling, resultaat van een medogenloze wereld waarin geslepenheid en agressiviteit nodig zijn om zichzelf van status en inkomen te voorzien.
Ik ben een bleitmuil, ik vecht, ik lach, ik huil, ik voel en ik toon mijn binnenkant, soms, nee vooral aan wie dat bezwarend en vervelend vindt. Ik zal met vochtige ogen mijn graf tegemoet gaan, en als het kan ook even met de meest warme gevoelens voor iedereen die op dat laatste uur toevallig bij me is willen blijven. En met deze larmoyante, pathetische noot beëindig ik dit schmaltzy schrijven, de woorden voor vanavond zijn bijna op, maar omdat het nooit te laat is voor een dissonant en een snikkende lach doorheen al dat gebleir, ook nog dit: ik moet dringend kakken.